20 juni 2012: van Murias de Rechivaldo naar Foncebadón
Na ruim drie weken onderweg merk ik dat het ‘contact’ met de wereld buiten de Camino sterk vervaagd is (met uitzondering van het ‘lijntje’ met mijn gezin). Ik schreef eerder al over de ‘cocon’ van de Camino en zo voelt het ook.
Welke dag is het? Wat gebeurt er voor bijzonders in de wereld op economisch, financieel, politiek of sportief vlak? Hoe gaat het op het werk? Wat staat er voor bijzonders in de krant, in de Humo, etc. ? Ja, de wereld draait natuurlijk door, maar ik merk daar eerlijk gezegd niet zo heel veel van. Ik mis het niet en ik voel ook niet de behoefte om ‘bijgepraat’ te worden, ofschoon dat gemakkelijk zou kunnen gezien het feit dat internet op vele plaatsen beschikbaar is. Het roept bij mij wel de vraag op wat de functie is van al die informatievoorziening in het dagelijkse leven. Heb ik het nodig? En zo ja, waarvoor? Draagt het bij aan een beter begrip van de wereld en mezelf in die wereld? Wat moet ik met al die informatie? Gesteld trouwens dat de informatie die ons bereikt bovendien betrouwbaar en correct is. In ‘Het zijn net mensen’ heeft Joris Luyendijk omstandig aangetoond dat het ‘nieuws’ dat we voorgeschoteld krijgen niet meer is dan een (vaak gemanipuleerde) versie van de nieuwsfeiten, met naast deze versie vele andere (gemanipuleerde) versies.
Ach, als ik straks weer ‘in het gewone leven’ sta, ga ik misschien met een zelfde gretigheid als daarvoor me ‘volvreten’ met de dagelijkse brij van licht en zwaar verteerbare nieuwsfeiten. Als dat zou gebeuren mag ik hopen dat me dit een lichte indigestie oplevert. Een indigestie die me moet waarschuwen dat het ook zonder, of op zijn minst met veel minder, kan. De vrijgekomen tijd kan maar beter besteed worden aan het lezen van een goed boek, of nog beter, gewoon wat meer tijd voor de mensen om me heen. Meer ‘kwali-tijd’ zeg maar.
Misschien een beetje vreemd om mijn verslag van vandaag met bovenstaande beschouwing te beginnen. Zo niet voor mij, gezien enkele bij mij spontaan opwellende gedachten toen ik na zo ‘n 15 kilometer bergop lopen, waarvan de laatste 7 kilometer steil, Foncebadón binnenliep. Alvorens enig teken van leven te ontwaren, passeer ik een aantal ruïnes van wat ooit eenvoudige woonhuizen moeten zijn geweest. Hoe zou het zijn om hier permanent te moeten/mogen wonen, weg van de hectiek van het dagelijkse leven dat ik gewend ben? Wat zou ik missen? Zou ik wel wat missen? Zou het gevoel enigszins afgesloten te zijn van de wereld een gemis betekenen of juist een zegen zijn? Vandaar.
Ik lees in de gids dat Foncebadón enkele tientallen jaren geleden een spookdorp was, waar gewoon niemand meer woonde, terwijl ditzelfde dorpje ooit belangrijk genoeg was om er een Spaans concilie te organiseren. Nu dankt het zijn herleven aan de stroom pelgrims die hier halthouden om voedsel en drank te kopen of te overnachten. De Camino als motor van de lokale economie!
Toen ik vanmorgen vanuit Murias vertrok liet ik het in het midden of Rabanal del Camino de eindbetemming van vandaag zou worden of het 6 km verderop gelegen Foncebadón. Ik wilde zien hoe ik de permanente klim van 850 m naar 1400 m zou verteren. Ook vandaag was het weg van de rijweg en uitsluitend op wandelpaden. Nou ja, zeg maar keienstroken die me verplichtten constant het pad in de gaten te houden en te ‘berekenen’ waar ik elke volgende stap mijn voet het best kon neerzetten.
Deze blik naar beneden verhinderde echter niet om regelmatig om me heen te kijken en te genieten van al dat moois in de omgeving, ondanks wat laaghangende bewolking rond de mij omringende bergtoppen.
Geen afleiding van enig autoverkeer, opperste concentratie om geen blessures op te lopen en het doseren van mijn krachten om niet voortijdig uitgeput te geraken. Dat viel enorm mee. De enige verklaring hiervoor lijkt me dat ik in de afgelopen weken een goede wandelconditie heb opgebouwd.
Toen ik omstreeks 11 uur Rabanal del Camino bereikte was het een snel uitgemaakte zaak dat ik nog 6 km door zou stappen, na een hapje en een drankje bij de enige bar in het dorp. Die terrasjes zijn altijd een gezellige boel.
Je treft er mensen aan die je eerder al ontmoette of ziet bekenden langstrekken. De groep die in mijn reisschema onderweg is, is aanmerkelijk kleiner geworden. Iedereen die nu nog loopt heeft Santiago als eindbestemming. Niettemin is het blessureleed groot. Ingepakte enkels, blaren maar weer eens verzorgen, een verbandje hier en een verbandje daar. Iedereen spreekt iedereen moed in en hier nog opgeven lijkt onbestaande. Lijkt, want er moeten twee flinke hindernissen genomen worden: morgen naar Cruz de Hierro, het dak van de Camino op 1500 m hoogte en, vermoedelijk aanstaande zondag, naar O Cebreiro, een etappe waarin een hoogteverschil van 750 m (!) moet overwonnen worden.
Maar morgen dus La Cruz de Hierro, wellicht in de mist, want de weersvoorspelling is ongunstig. Zoals gisteren reeds gezegd: ik kijk er naar uit!
Comments are closed.