13 juli 2013: van Aubrac naar St-Côme-d’Olt.
De uitbater van La Colonie heeft woord gehouden. Om 7.00 uur staat het ontbijt klaar. In tegenstelling tot gisteren beschikt hij blijkbaar nu wel over voldoende tijd, want hij vertelt uitvoerig over de wederopbouw van La Colonie. We vernemen dat hij slechts de vriend is van de eigenaar die enkele dagen geleden om privéredenen dringend naar Parijs moest. Met enige trots laat hij ons ook het privéwoongedeelte zien, dat werkelijk met veel smaak en oog voor detail is ingericht. Verder weet hij ons te verbazen met de beschouwing dat de oversteek van het Aubracplateau in de periode november-april niet aan te raden is. Acute sneeuwval, gecombineerd met forse wind, tovert de GR in een mum van tijd om in een gevaarlijk en onherbergzaam pad. Er zijn verhalen bekend over locale inwoners die op amper 50 m van hun woning niet meer in staat bleken hun woning terug te vinden en omkwamen in de sneeuwstorm (“tourmente de neige“).
Over sneeuw hoeven wij ons vandaag geen zorgen te maken. Dé twee uitdagingen van vandaag zijn het verteren van een daling van ruim 1000 hoogtemeters en de daarmee gepaard gaande toenemende hitte naarmate we het dal van de Lot verder indalen. We hebben inmiddels het departement van de Lozère verlaten en bevinden ons nu in de Averyon. Hoe gek het ook mogen klinken, maar dalen betekende vandaag ook regelmatig afrekenen met korte, maar pittige klimmetjes, om vervolgens weer even steil verder te dalen. En steil ging het eraan toe. Tot Saint-Chély- d’ Aubrac, zo ’n 8 km verder, moesten we 500 m naar beneden. In Saint-Chély valt weinig te beleven. Er bevindt zich een gite en we konden er de nodige boodschappen doen voor de middaglunch.
Bij het verlaten van Chély steken we het riviertje de Boralde over via de “Pont des Pèlerins‘ (Unesco werelderfgoed). Sinds de middeleeuwen moeten pelgrims op weg naar St-Côme-d’Olt dat ook doen. Na een nijdige klim door een hellingbos met beuken komen we uit op een open rug, om vervolgens enkele kilometers lang te dalen in een aangenaam schaduwrijk kastanjebos. De deugddoende stilte wordt slechts enkele keren verstoord door een verstandelijk gehandicapte jongeman die met zijn begeleidster op pad is. Deze laatste verstaat uitstekend de kunst om de jongeman tot rust te brengen.
Het landschap is ondertussen grondig gewijzigd. Veel weiden, maar vooral bos. Van de rijke fauna boven op het plateau van Aubrac is weinig overgebleven. De afdaling, waar maar geen eind lijkt aan te komen, roept bij mij associaties op met de afdaling van Cruz de Ferro naar Molinaseca: lang, steil, keien en de noodzaak om permanent alert te blijven om valpartijen te voorkomen. In L’ Estrade worden we verrast door de aanwezigheid van een ‘pelgrimsbar’. In een open bakovengebouwtje staan drie thermoskannen op een tafel met koffie, heet water en koel sinaasappelsap. Een kistje met geldgleuf vermeldt dat het hier selfservice betreft à raison vaan € 1 per consumptie.
Terwijl we een kop koffie drinken en onze middaglunch aanspreken komt een oud vrouwtje, de ‘uitbaatster’ zo blijkt achteraf in het gesprek, ons gezeldschap houden. Ze vertelt over de moeilijke leefomstandigheden in de streek en merkt op dat het toch al lage inwonersaantal van het plaatsje alleen maar daalt. ‘Veel vrouwelijke weduwen’ zegt ze nostalgisch, ‘en wat koppels die er hier een tweede verblijf op na houden’. Behalve landbouw, is hier geen werkgelegenheid en dat doet jongeren vertrekken. Na ruim drie kwartier pauze zetten we onze tocht voort. De temperatuur is opgelopen tot een slordige 32 graden en we moeten ons regelmatig insprayen om de vliegen en de insecten op afstand te houden. Het is vanaf L’ Estrade nog 10 km tot St-Côme-d’Olt en we zijn dan ook erg blij als we na 7 km in Grèzes een barretje aantreffen waar we wat kunnen rusten en iets fris gebruiken. We zijn blijkbaar niet de enigen die hier zo over denken want het barretje wordt druk gefrequenteerd. Gevraagd naar overnachtingsmogelijkheden in St-Côme-d ‘Olt, adviseert de uitbaatster ons gebruik te maken van de gastvrijheid van het Couvent de Malet, een Ursulinenklooster dat sinds 1806 aan de rand van het stadje zijn onderkomen heeft. We krijgen bovendien een aanwijzing om langs een kortere route naar dit klooster te lopen.
De laatste drie kilometer gaan minder steil naar beneden. St-Côme-d ‘Olt ligt in het vruchtbare rivierdal van de rivier de Lot (vroeger Olt genoemd). We treffen hier geen weiland meer aan, maar veelal akkerbouw en tuinbouw.
Het Couvent de Malet is werkelijk een fantastisch onderkomen. Het complex straalt vriendelijkheid uit, rust en nodigt uit tot contemplatie. Naast de gastenkamers zijn er de verblijven van de zusters en is er een schitterende kapel. In de royale binnentuin is het aangenaam verpozen. We werden zeer gastvrij ontvangen door een van de zusters en voorzien van de nodige informatie. We konden beschikken over kraaknette kamers, modern en smaakvol gerenoveerd, met eigen toilet en douche tegen een redelijke prijs. Tijdens de maaltijd maakten we kennis met vier Zwitsers: een bejaard echtpaar en twee oudere, gehuwde dochters, die voor het derde jaar op rij een deeltraject naar St-Jean-Pied-de-Port vanuit hun thuisbasis Konstanz wandelden. Dit jaar waren ze in Nasbinals vertrokken en hoopten twee weken later Cahors te bereiken. Vooral de 72-jarige vader maakte indruk door zijn vitaliteit en bijzondere vorm van humor.
Comments are closed.